Archeon Pax et Bonum

~ 51 ~ over God en het leven na te denken, om aan God een gunst (bv. genezing) te vragen of om boete te doen voor zonden. Armenzorg Armen hebben geen aanzien of macht en zijn afhankelijk van de welwillendheid van anderen. De ene arme is ook de andere niet. Er zijn behoeftige mensen van wie niet verwacht wordt dat ze voor zichzelf kunnen zorgen, zoals weduwen en wezen, ouden van dagen en gebrekkigen. Daarnaast zijn er armen (pauperes) die, om wat voor reden dan ook, (tijdelijk) in armoede verkeren maar ook klaplopers, die onterecht aanspraak maken op ondersteuning. Armoede wordt dikwijls beschouwd als een straf van God en geassocieerd met ziekte, vuil en lelijkheid. De Kerk heeft in de armenzorg een voortrekkersrol en wil dat armen aanspraak kunnen maken op de overvloed van de rijken. Al in de vijfde eeuw besluit de paus dat een kwart van de inkomsten van de Kerk aan armenzorg besteed moet worden. In de praktijk is hiervoor een kwart tot een derde van de tienden, een kerkelijke heffing op vee en oogst, bestemd. Broeders zien arme burgers als een schepping of afspiegeling van God. Ook een arme burger moet geëerd worden en wanneer iemand aan de deur staat met een vraag om hulp, dan mag hij niet geweigerd worden. Ziekenzorg Rond 1350 heeft iedere stad meestal niet meer dan één gasthuis dat door de stad, door een vorstelijk persoon of door burgers is gesticht. De stichter zorgt ervoor dat inkomsten worden gegarandeerd door schenking van land of renten. Een gasthuis is een liefdadige instelling die zorgt voor arme zwervers en reizigers. Gasten worden opgevangen in een verwarmde zaal met bedden en strozakken. Voor voedsel en bewassing wordt gezorgd. Soms kunnen mensen ook potten en pannen lenen om zelf te koken. Meestal mag men niet langer blijven dan twee à drie nachten. Voor zieken en gewonden wordt een uitzondering gemaakt. Zij mogen blijven tot zij genezen zijn. Zo is de gastenzaal van de minderbroeders in Dordrecht bestemd voor vreemdelingen voor wie een verblijf in een herberg te kostbaar is. Ook zieken, kreupelen en ouden van dagen kunnen er terecht wanneer zij geen geld hebben om eigen voorzieningen te treffen. Gasten mogen er in een grote ruimte verblijven die ‘baaierd’ of ‘beierd’ wordt genoemd en waar een vuur brandt. Zij krijgen een strozak met een deken, bier en soms een warme maaltijd. Wie te ziek is om verder te gaan wordt verpleegd. Gasthuizen doen nog nauwelijks dienst voor de genezing van patiënten; er is wel verzorging, waarbij soms een geneesheer of chirurgijn wordt ingeschakeld en medicijnen vanuit de eigen kruidentuin worden gebruikt.

RkJQdWJsaXNoZXIy NDU3OTky